32495 |
mandenmakersschaar |
korfscheer:
kǫrǝfsxīǝr (L318d Altweert)
|
Schaar waarmee de mandenmaker de wissen op maat knipt en de uiteinden van de bodemstekken afknipt. Zie ook afb. 267. [N 40, 41; monogr.]
II-12
|
19439 |
mangel, wringer |
mangel:
ma.ŋəl (L318d Altweert)
|
mangel
III-2-1
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (L318d Altweert)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
24204 |
mannelijke eend |
wielder:
wildǝr (L318d Altweert),
wieler:
wieler (L318d Altweert)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend
I-12, III-4-1
|
24206 |
mannelijke gans |
gant:
gaantj (L318d Altweert)
|
gent, mannetjesgans
III-4-1
|
19822 |
mannelijke kat, kater |
dakhaas:
dā.khās (L318d Altweert),
kater:
kaater (L318d Altweert),
kātər (L318d Altweert)
|
kater
III-2-1
|
24601 |
maretak |
heksenbessem:
in kerse- en berkebomen
heksebieësem (L318d Altweert)
|
heksenbezem, woekering
III-4-3
|
20872 |
margarine |
margarine:
megrien (L318d Altweert)
|
margarine
III-2-3
|
24571 |
margriet |
sleutelbloem:
sluuëtelbloom (L318d Altweert)
|
margriet
III-4-3
|
19589 |
marmiet, koperen ketel |
marmiet:
marmi.t (L318d Altweert)
|
koperen ketel
III-2-1
|