24512 |
riet |
riet:
re^tt (L318d Altweert)
|
riet
III-4-3
|
28973 |
rijgen |
rijgen:
rīgǝ (L318d Altweert),
trakelen:
trǭkǝlǝ (L318d Altweert),
trochelen:
trǭxǝlǝ (L318d Altweert)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28853 |
rijggaren |
trakelgaren:
trǭkǝlgārǝ (L318d Altweert)
|
Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
33581 |
rijp, volgroeid |
rijp:
riêp (L318d Altweert)
|
rijp, volgroeid
I-7
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
voor erwten
êrteriêzer (L318d Altweert)
|
rijshout
I-7
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
riêstevlaaj (L318d Altweert)
|
rijstevlaai
III-2-3
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
liezen:
leeze (L318d Altweert)
|
ontdoen, van draden—
I-7
|
24234 |
ringmus |
kransje:
krênske (L318d Altweert),
ringelmus:
rîngelmös (L318d Altweert),
tjefke:
tjefke (L318d Altweert)
|
ringmus
III-4-1
|
34371 |
ringtang |
ringtang:
ringtang (L318d Altweert)
|
Tang waarmee men het varken een ring in de neus zet. [N 76, 47]
I-12
|
20792 |
rins |
rins:
Rinse boeëter: ranse boter
rins (L318d Altweert)
|
zuur, rans
III-2-3
|