e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Altweert

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
riet riet: re^tt (Altweert) riet III-4-3
rijgen rijgen: rīgǝ (Altweert), trakelen: trǭkǝlǝ (Altweert), trochelen: trǭxǝlǝ (Altweert) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijggaren trakelgaren: trǭkǝlgārǝ (Altweert) Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.] II-7
rijp, volgroeid rijp: riêp (Altweert) rijp, volgroeid I-7
rijshout, bonenstaak erwtenrijs: voor erwten  êrteriêzer (Altweert) rijshout I-7
rijstevlaai rijstevlaai: riêstevlaaj (Altweert) rijstevlaai III-2-3
ringen, randen verwijderen van peulvruchten liezen: leeze (Altweert) ontdoen, van draden— I-7
ringmus kransje: krênske (Altweert), ringelmus: rîngelmös (Altweert), tjefke: tjefke (Altweert) ringmus III-4-1
ringtang ringtang: ringtang (Altweert) Tang waarmee men het varken een ring in de neus zet. [N 76, 47] I-12
rins rins: Rinse boeëter: ranse boter  rins (Altweert) zuur, rans III-2-3