34355 |
biggen spenen |
spenen:
spiǝnǝ (L318d Altweert)
|
Biggen van de zeug afzetten. [N 76, 43; N 19, 16; N 19, 15 add.]
I-12
|
34345 |
biggen werpen |
baggen:
baqǝ (L318d Altweert)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
33400 |
biggenkooi |
baggenkooi:
bagǝkuǝi̯ (L318d Altweert)
|
De aparte kooi voor de biggen. Omdat de biggen een tijd bij de zeug in de zeugekooi zijn, komen er in dit lemma woordtypen voor die ook in het lemma "zeugekooi" (2.4.7) zijn terug te vinden. Vergelijk de toelichting bij het lemma "hok voor de beer" (2.4.8). [N 76, 41b]
I-6
|
32547 |
biggenmand |
bak:
bak (L318d Altweert)
|
Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.]
I-12
|
18907 |
bijdehante vrouw; bijdehand |
betje bohei (rh.):
Betje beheî (L318d Altweert),
gevieft:
gevief (L318d Altweert),
gevieftj (L318d Altweert),
qui-vive:
kevief (L318d Altweert),
vlug:
vlök (L318d Altweert),
vrij:
vrieë (L318d Altweert)
|
bijdehand || bijdehand meisje || vrijpostig, bijdehand
III-1-4
|
19689 |
bijkeuken, achterkeuken |
bijkeuken:
bēi̯kyəkə (L318d Altweert)
|
bijkeuken
III-2-1
|
20237 |
bijnaam |
bijnaam:
beejnaam (L318d Altweert)
|
bijnaam
III-2-2
|
24469 |
blad (alg.) |
blad:
blaât (L318d Altweert)
|
blad
III-4-3
|
20748 |
bladerdeeg |
schilferdeeg:
schilferdeîg (L318d Altweert)
|
bladerdeeg
III-2-3
|
24514 |
bladrozet van de paardebloem |
aardgal:
mv.
aertgalle (L318d Altweert)
|
suikerij, wilde
III-4-3
|