e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Altweert

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snuit snoet: snoêt (Altweert) snuit III-4-2
soep sop: Verklw. söpke e Lekker söpke: lekkere soep  sop (Altweert) soep III-2-3
soepterrine soepterrine: soͅptrin (Altweert) soepterrine III-2-1
soepvlees soepenvlees: soppevleîs (Altweert) soepvlees III-2-3
soldaatjes krapjes: krepkes (Altweert), paardjes: uitsluitend mv.  pertjes (Altweert), soldaatjes: Uitsluitend verklw.  suldäötjes (Altweert) gebakken stukjes brood || stukjes geroosterd brood of blokjes spek, die in de erwtesoep werden gedaan || uitgebakken stukjes spek, ook kleine stukjes geroosterd brood bij erwtensoep III-2-3
solderen solderen: sǫldiǝrǝ (Altweert) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11
spaanderhouder, —bus snippenbakje: 15 cm breed, 30 cm hoog, met 2 verticale touwen waar de \'snuppe\' achter werden gestoken  snøpəbɛkskə (Altweert), snippenbankje: 15 cm breed, 30 cm hoog, met 2 verticale touwen waar de \'snuppe\' achter werden gestoken  snøpəbɛŋkskə (Altweert), snippenplankje: 15 cm breed, 30 cm hoog, met 2 verticale touwen waar de \'snuppe\' achter werden gestoken  snøpəplɛŋkskə (Altweert) spaanderhouder III-2-1
spaanders spaanders: spǭndǝrs (Altweert) De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.] II-12
spade, spitschop schup: sxø̜p (Altweert) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
spantbeen scheerbeen: sxīǝrbęjn (Altweert) Elk van de twee schuin oplopende balken van een kapgebint die in de nok samenkomen en aan de onderzijde rusten op de muurbalk. Op de spantbenen worden de gordingen aangebracht. Zie ook afb. 49e. [N 54, 158; monogr.; div.] II-9