24480 |
hazelaar |
hazelstruik:
haazelstroêk (L318e Altweerterheide)
|
hazelaar
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
haazelnoeët (L318e Altweerterheide)
|
hazelnoot
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
hazenkot:
haazekoêt (L318e Altweerterheide)
|
leger ve haas
III-4-2
|
24413 |
hazenpad, wissel van een haas |
sluipje:
vast pad van haas of konijn, daar zetten de stropers de strikken
slöpke (L318e Altweerterheide)
|
wissel ve haas
III-4-2
|
20264 |
heen |
heten:
heîte (L318e Altweerterheide)
|
noemen, heten
III-2-2
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
equisetum
kattestert (L318e Altweerterheide)
|
paardestaart
III-4-3
|
24168 |
heggenmus |
blauwververtje:
blawvêrverke (L318e Altweerterheide),
hoffluiter:
ook: tuinfluiter
hoeëffluiter (L318e Altweerterheide),
ruimertje:
rieëmerke (L318e Altweerterheide)
|
heggemus
III-4-1
|
29323 |
hekel |
reep:
rē̜p (L318e Altweerterheide)
|
Bord of plankje waarop meerdere rijen spits toelopende, loodrecht staande tanden geplaatst zijn. Hierdoor wordt het gezwingelde vlas vooral met het topeinde doorheen getrokken om de bast te splijten, scheven en korte vezels te verwijderen en de lange vezels recht te trekken. Volgens Van Iersel (pag. 4) is de hekel een plank ter lengte van ongeveer één meter en breed ongeveer een halve, later met 130 √† 135 ijzeren pinnen ter lengte van een dertig cm. Zie afb. 70. [N 48, 19a; monogr.]
II-7
|
25061 |
helemaal, geheel en al |
gaaruit:
gaâroet (L318e Altweerterheide),
hartstikke:
herstikke (L318e Altweerterheide),
helegaar:
hieëlegaar (L318e Altweerterheide),
helemaal:
hieëlemaol (L318e Altweerterheide),
kaal:
kaal (L318e Altweerterheide),
moedermins (alleen):
(zo wordt het ook genoemd).
moormins (L318e Altweerterheide),
moederzielig (alleen):
(in: moorzieëlig allein (helemaal alleen).
moorzieëlig (L318e Altweerterheide),
ram:
ram (L318e Altweerterheide),
rats:
rats (L318e Altweerterheide)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|
18998 |
helpen |
helpen:
hêllepe (L318e Altweerterheide)
|
helpen
III-1-4
|