28782 |
neteldoek |
neteldoek:
nētǝldōk (L318e Altweerterheide)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
20482 |
nicht |
nicht:
nicht (L318e Altweerterheide)
|
nicht
III-2-2
|
34154 |
niet drachtig |
gust:
gø̜st (L318e Altweerterheide)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
18921 |
nietsnut |
nikswaard:
nikswaert (L318e Altweerterheide)
|
nietsnut, iemand die voor niets deugt
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
nieuw licht:
nów leecht (L318e Altweerterheide)
|
nieuwe maan
III-4-4
|
19010 |
nieuwsgierig |
naaswijs:
nazeweis?
naaswies (L318e Altweerterheide)
|
nieuwsgierig
III-1-4
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
gaperd:
gaapert (L318e Altweerterheide),
muizennaas:
moêzenaas (L318e Altweerterheide),
nieuwsgierige naas:
nówsgierige naas (L318e Altweerterheide),
vangnaas:
vengnaas (L318e Altweerterheide)
|
nieuwsgierig iemand || nieuwsgierig persoon || nieuwsgierige neus
III-1-4
|
30857 |
nijptang |
nijptang:
nī.ptaŋ (L318e Altweerterheide)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
20752 |
niknak |
niknakje:
Uitsluitend mv. Heilige Nik-nak és de petroën van de kepotte zokke
niknekskes (L318e Altweerterheide)
|
kleine koekjes in de vorm van een dierenfiguurtje
III-2-3
|
20504 |
nippen |
aflebberen:
Hae hieët van ze laeve waat aafgelebbertj: hij heeft in zijn leven veel gedronken
aaflebbere (L318e Altweerterheide),
sippen:
suppe (L318e Altweerterheide),
Oopa kos zoeë lekker suppe aan zien dröpke
suppe (L318e Altweerterheide)
|
met kleine beetjes drinken, nippen || met kleine teugjes (hoorbaar drinken), aflikken || nippen aan een glas bier
III-2-3
|