30213 |
nok |
vorst:
vø̜rst (L318e Altweerterheide)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
eventjes:
effekes (L318e Altweerterheide),
ef⁄kes (L318e Altweerterheide),
ogenblik:
(meervoud: oûgeblikke; verkleinwoord: oûgeblikske).
oûgeblik (L318e Altweerterheide)
|
eventjes || ogenblik, korte tijd
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
baak:
baok (L318e Altweerterheide),
noot:
noeët (L318e Altweerterheide)
|
noot || okkernootkwartier
I-7
|
20547 |
olie |
reubsmout:
Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken
reupsmaot (L318e Altweerterheide),
reubsolie:
Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken
reupsoolie (L318e Altweerterheide)
|
olie uit raapzaad
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
snotnaas:
#NAME?
snoͅtnās (L318e Altweerterheide)
|
olietuitlampje zonder glas
III-2-1
|
26677 |
oliemolen |
oliemolen:
uǝli[molen] (L318e Altweerterheide)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
høͅi̯tpø͂ͅleŋ (L318e Altweerterheide),
hoofdpulf:
høͅi̯tpøͅləf (L318e Altweerterheide, ...
L318e Altweerterheide),
høͅi̯tpøͅləft (L318e Altweerterheide)
|
hoofdpeluw || peluw onder hoofdkussen
III-2-1
|
19873 |
onderzetter |
treefje:
trīəfkə (L318e Altweerterheide)
|
onderzetter
III-2-1
|
18947 |
ondeugend, stout |
ondeugend:
onduuëgentj (L318e Altweerterheide)
|
ondeugend
III-1-4
|
20337 |
ongehuwde moeder |
hegweef:
vgl. "haagwijf"; cf. WNT s.v. "heg - hegge"samenst. "hegweduwe
hekweêf (L318e Altweerterheide)
|
ongetrouwde moeder
III-2-2
|