18977 |
slons (slodder?) |
brok:
brók (L318e Altweerterheide),
dodsel:
dódzel (L318e Altweerterheide),
falie:
faalie (L318e Altweerterheide),
foek:
foêk (L318e Altweerterheide),
fotskont:
fótskoónt (L318e Altweerterheide),
kwakel:
kwaakel (L318e Altweerterheide),
prut:
prut (L318e Altweerterheide),
sloerie:
sloêrie (L318e Altweerterheide)
|
del, slons || niet propere, vieze vrouw || slecht verzorgde, vies uitziende, slordige vrouw || slonzige vrouw || slordige lui vrouw || slordige vrouw || slordige vrouw, kletstante, vuil wijf || vrfouw die zich niet goed meer verzorgt
III-1-4
|
19894 |
slot |
knip:
knep (L318e Altweerterheide),
slot:
slūət (L318e Altweerterheide)
|
slot
III-2-1
|
32543 |
sluitmand |
sluitmand:
slū.tmaŋ (L318e Altweerterheide
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.]
II-12
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
slörpe (L318e Altweerterheide)
|
slurpen
III-2-3
|
20601 |
smaken |
smaken:
smaake (L318e Altweerterheide)
|
smaken
III-2-3
|
20490 |
smakken |
smekkelen:
Zitj toch neet te smekkele aan taofel
smekkele (L318e Altweerterheide),
smekken:
smekke (L318e Altweerterheide)
|
smakken, bij het eten met de mond een onbeleefd smakkend geluid maken
III-2-3
|
19358 |
smalen |
smalen:
smaêle (L318e Altweerterheide)
|
smalen, snieren
III-1-4
|
24883 |
smalle weegbree |
rib:
rup (L318e Altweerterheide)
|
weegbree, smalle —
III-4-3
|
31284 |
smeden |
smeden:
smiǝjǝ (L318e Altweerterheide)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
18978 |
smeerpoes |
klamot:
cf. WNT VII,2 s.v. "klamot". Aanm. voor vla. klamot in andere betekenissen (o.a. "vuile slons") Zie ook CV
klaamót (L318e Altweerterheide),
onnut:
onnöt (L318e Altweerterheide),
vetkanis:
vétkaanes (L318e Altweerterheide),
vetkei:
vétkej (L318e Altweerterheide)
|
deugniet, vuilpoes, waardeloos persoon || smeerpoes || smeerpoets || vuilpoets
III-1-4
|