21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
dat hèèt gein wèèrde (Q102p Amby)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18809 |
(iets) bevinden |
keuren:
kuire (Q102p Amby)
|
vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18253 |
[falie] |
falie:
faalje (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
falie [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
18210 |
[jasje] |
jas:
jas (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18211 |
[wambuisjas?] |
jas:
jas (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
stoepjas:
stûbjas (Q102p Amby)
|
Hoe noemt men hetzelfde kledingstuk, van katoenen stof vervaardigd? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoos (Q102p Amby),
almoos (Q102p Amby),
gift:
gif (Q102p Amby)
|
aalmoes [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || de gift aan een arm persoon [aalmoes, arremoes, karitaat] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
aom (Q102p Amby),
‧ōͅm (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
aam [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)] || aam (maat) [SGV (1914)]
III-4-4
|
31252 |
aambeeld |
aanvilt:
ānvęlt (Q102p Amby),
̇ǭmvel (Q102p Amby)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
18097 |
aambeien |
aambeien:
aambei-je (Q102p Amby)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20284 |
aan de borst zijn |
aan de borst zijn:
Note v.d. invuller: "sch"= als duits "schnabel".
aan de boorsch zeen (Q102p Amby)
|
gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|