18996 |
jaloers |
afgunstig:
(klemtoon op "aaf").
aafgunstich (Q102p Amby),
jaloers:
schaloes (Q102p Amby),
ook materiaal znd 27, 44
sjaloos (Q102p Amby)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || jaloers [ZND 01 (1922)] || jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
jam:
jam (Q102p Amby)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19927 |
janken |
janken:
jaangke (Q102p Amby)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hee is jaorəg (Q102p Amby),
heer is jeurig (Q102p Amby),
héér is jaorig (Q102p Amby)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
jas, 2 jes (Q102p Amby),
jès (Q102p Amby)
|
jas [SGV (1914)], [ZND 06 (1924)], [ZND 08 (1925)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18326 |
jasschort |
jasscholk:
jasscholk (Q102p Amby)
|
zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
brandewijn:
brandewien (Q102p Amby),
drupje:
dröpke (Q102p Amby),
jenever:
sjeneever (Q102p Amby),
sjenever (Q102p Amby),
oude klare:
owwe klaore (Q102p Amby)
|
jenever [ZND 01u (1924)] || jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20405 |
jeugd, jongelieden |
jongelui:
jóngluj (Q102p Amby)
|
jongelieden; grote (opgeschoten) jongens en meisjes [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
jeuke (Q102p Amby)
|
jeuken [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
gicht:
gich (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|