34170 |
kalven |
kalven:
kau̯vǝ (Q102p Amby),
kau̯vǝn (Q102p Amby)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
33351 |
kalverstal |
kalverstal:
kau̯vǝr[stal] (Q102p Amby),
kãvǝr[stal] (Q102p Amby)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
18725 |
kam |
kam:
kamp (Q102p Amby),
kamp - kaem (Q102p Amby)
|
kam [SGV (1914)] || kam (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
22487 |
kamerschieten |
kamerschieten:
kamersjeete (Q102p Amby)
|
Het gebruik om schoten te lossen bij een bruiloft. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18724 |
kammen |
kammen:
kemme (Q102p Amby),
kemmen (Q102p Amby)
|
kammen [ZND 01 (1922)] || kammen (ww.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22336 |
kampen |
kampen:
kampe (Q102p Amby)
|
Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
kanaal (Q102p Amby),
vaart:
vaart (Q102p Amby)
|
een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)] || vaart: Die vaart, dat meer is ondiep (met vaart wordt bedoeld een water dat ter bevaring dient....) [DC 20 (1951)]
III-3-1
|
19109 |
kans |
kans:
kans (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)] || kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4, III-3-2
|
21721 |
kantongerecht |
kantongerecht:
ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft (dus met een hoge punt ertussen - is dit een stoottoon?).
ka‧ntongerech (Q102p Amby)
|
het laagste rechtscollege, bevoegd tot kennisneming van kleine burgerlijke zaken en tot berechting van overtredingen [kantongerecht, tribunaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33517 |
kapucijner |
kapucijners:
kapacijner (Q102p Amby)
|
De capucijner; het zaad van een erwtesoort, vrij groot en vaalbruin van kleur; bij het koken blijft het heel en wordt bruin; het wordt ook jong en vers gegeten (grauwe erwt, oud wijf, keker, schokker, sisser, kapucijner, kapusien). [N 82 (1981)]
I-7
|