24846 |
loof |
blader:
blajer (Q102p Amby),
lover:
loawver (Q102p Amby),
louver (Q102p Amby)
|
bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)]
III-4-3
|
30797 |
looi |
looi:
luj (Q102p Amby)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lujǝ (Q102p Amby),
lūjǝ (Q102p Amby)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loot (Q102p Amby),
scheut:
scheut (Q102p Amby),
spruit:
schproet (Q102p Amby)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
laupe (Q102p Amby),
loupe (Q102p Amby),
loupen (Q102p Amby)
|
de jongens lopen op stelten (stok met voetplankje) [ZND 07 (1924)] || lopen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
24674 |
lork |
den:
den (Q102p Amby)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21218 |
losse plankbrug |
bruggetje:
brùkske (Q102p Amby),
vlonder:
vlonder (Q102p Amby)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)] || vlonder (vonder) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21738 |
loteling |
loteling:
loteling (Q102p Amby)
|
iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22400 |
loten |
loten:
lote (Q102p Amby)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21583 |
loven en bieden |
op- en afbieden:
op en aafbeeje (Q102p Amby)
|
marchanderen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|