e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Amby

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
marter fis: vis (Amby), marter: zelden: fluwijn  martel (Amby) marter [SGV (1914)] || steenmarter [ZND 07 (1924)] III-4-2
masker maske: maske (Amby), mommebakkes: moͅməbakəs (Amby) masker [SGV (1914)] || Masker. [ZND 01 (1922)] III-3-2
mathaak haak: hǭk (Amby), zichtehaak: zixtǝnhǭk (Amby) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
mattenklopper mattenklopper: mattəkloppər (Amby) mattenklopper [DC 15 (1947)] III-2-1
mayonaise mayonaise: màjjənéés (Amby) mayonaise [RND] III-2-3
mazelen mazelen: mazele (Amby), mazələ (Amby), mazeren: má:zərə (Amby) Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)] || mazelen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] III-1-2
mede kleinbier: kleinbier (Amby) mede [ZND 01 (1922)] III-2-3
medelijden compassie: kompassie (Amby) een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)] III-1-4
meegaan gaan met: dan goon veer mèt ug (Amby), meegaan: mèt gon (Amby) Dan gaan we met u mee. [ZND 04 (1924)] || Waar gaat ge heen, willen we met u meegaan ? [ZND 04 (1924)] III-1-2
meerderjarig mondig: mundich (Amby), mundig (Amby), znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  mundig (Amby, ... ), mòndéch (Amby, ... ) meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] || meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)] III-2-2