24350 |
marter |
fis:
vis (Q102p Amby),
marter:
zelden: fluwijn
martel (Q102p Amby)
|
marter [SGV (1914)] || steenmarter [ZND 07 (1924)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
maske:
maske (Q102p Amby),
mommebakkes:
moͅməbakəs (Q102p Amby)
|
masker [SGV (1914)] || Masker. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
haak:
hǭk (Q102p Amby),
zichtehaak:
zixtǝnhǭk (Q102p Amby)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
mattəkloppər (Q102p Amby)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (Q102p Amby)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
mazele (Q102p Amby),
mazələ (Q102p Amby),
mazeren:
má:zərə (Q102p Amby)
|
Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)] || mazelen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
20925 |
mede |
kleinbier:
kleinbier (Q102p Amby)
|
mede [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
18855 |
medelijden |
compassie:
kompassie (Q102p Amby)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17849 |
meegaan |
gaan met:
dan goon veer mèt ug (Q102p Amby),
meegaan:
mèt gon (Q102p Amby)
|
Dan gaan we met u mee. [ZND 04 (1924)] || Waar gaat ge heen, willen we met u meegaan ? [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
mundich (Q102p Amby),
mundig (Q102p Amby),
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
mundig (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
mòndéch (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] || meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|