32858 |
mol |
moutheuvel:
mǫu̯thø̄vǝl (Q102p Amby)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|
25946 |
molenaar |
molenaar:
mø̄lǝnę̄r (Q102p Amby),
mø̄lǝnɛ̄r (Q102p Amby)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
moutheuvel:
(mv mǫu̯th"vǝlǝ)
mǫu̯thø̄vǝl (Q102p Amby
[(betekent ook 'mol')]
)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
17758 |
mond |
mond:
mo.nd (Q102p Amby),
mo.nt (Q102p Amby),
mōnd (Q102p Amby),
munj (Q102p Amby),
mónd (Q102p Amby)
|
mond [RND], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || monden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
bakkes:
bakkes (Q102p Amby),
muil:
moul (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby)
|
mond [ZND 01 (1922)] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || muil (M.) [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
25063 |
mondvol |
mondvol:
moondvol (Q102p Amby)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
monnik:
monnik (Q102p Amby),
pater (lat.):
pater (Q102p Amby)
|
monnik [SGV (1914)] || Monnik. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
20521 |
moot vis |
stuk vis:
schtök vösch (Q102p Amby)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
brommen:
bromme (Q102p Amby)
|
brommen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
murgegebed (Q102p Amby),
mùrgegebed (Q102p Amby)
|
morgengebed [SGV (1914)] || Morgengebed. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|