22584 |
pinksterbruid |
pinksterbloem:
peengsterblom (Q102p Amby)
|
De met bloemen en sieraden getooide pinksterbruid die met Pinksteren wordt gekozen en die dan rondgedragen wordt, waarbij wordt gezongen en geld wordt ingezameld [pinksterbloem, pinksterbruid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23287 |
pinksteren |
pinksteren:
Pinkstere (Q102p Amby)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
20060 |
pioen |
pinksterbloem:
-
pinksterbloem (Q102p Amby),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pinksterbloom (Q102p Amby),
stokroos:
-
stokroos (Q102p Amby),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
stokroos (Q102p Amby)
|
Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
stekelvarkentje:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
schteekəlverrəkskə (Q102p Amby),
varkentje:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
vērrəkskə (Q102p Amby),
wild varken:
wild vèrreke (Q102p Amby),
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wilt vereke (Q102p Amby),
zeevarkentje:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
zievèrrəkskə (Q102p Amby)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
koren (mv.):
keun (Q102p Amby),
steen:
schtein (Q102p Amby),
stein (Q102p Amby)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
koren (mv.):
køn (Q102p Amby),
steen:
stein (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24974 |
plaats maken |
plaats maken:
plaats make (Q102p Amby)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24968 |
plaats, ruimte |
plaats:
plaats (Q102p Amby)
|
plaats [SGV (1914)]
III-4-4
|
19470 |
plafond |
zolder:
zø̜ldǝr (Q102p Amby)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|
24627 |
plantenstek |
stek:
schtèk (Q102p Amby)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|