21206 |
prentbriefkaart |
aanzichtskaart:
ansichskaart (Q102p Amby)
|
een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19333 |
pret, schik |
lol:
lol (Q102p Amby),
plezier:
plezeer (Q102p Amby),
pret:
pret (Q102p Amby),
veer hubben pret gehad (Q102p Amby)
|
[schik] wij hebben ~gehad [SGV (1914)] || een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || schik [SGV (1914)]
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
lolmaker:
lolmeeker (Q102p Amby)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
plezierig:
plezeerig (Q102p Amby)
|
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
preuts:
preutsch (Q102p Amby)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23326 |
priester |
priester:
preester (Q102p Amby)
|
priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prɛ.izə (Q102p Amby)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
puntdraad:
pø̄ntdrǭt (Q102p Amby)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
dop:
dop (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby)
|
Een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [DC 24 (1953)] || tol (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
18927 |
proberen |
proberen:
probere (Q102p Amby),
proberen (Q102p Amby),
uitproberen:
ōētprobere (Q102p Amby)
|
een proef nemen met of van [proberen, verzoeken, bezien] [N 85 (1981)] || proberen: Als hij kans ziet zal hij - je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|