24234 |
ringmus |
ringelmus:
ringelmösj (Q102p Amby),
ringmus:
ringmösch (Q102p Amby),
rinkmösch (Q102p Amby),
tuinmus:
toenmösch (Q102p Amby)
|
Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
rinkschteke (Q102p Amby)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
reenkvinger (Q102p Amby)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18103 |
ringworm |
omloop:
umlāōp (Q102p Amby)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20792 |
rins |
zurig:
zoerich (Q102p Amby)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
kanjel:
kaanjel (Q102p Amby),
riool:
riool (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)] || Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
21200 |
rit |
rit:
rit (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
tocht:
toch (Q102p Amby)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] || rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] || ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
24647 |
robinia |
acacia:
accazia (Q102p Amby)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
raochele (Q102p Amby)
|
rochelen [SGV (1914)]
III-1-2
|