| 18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
rōēs (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
hij heeft de roos (ziekte, rode uitslag, vooral in het gezicht; fr. érysipèle) [ZND 06 (1924)] || huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 20084 |
roos (rosa) |
roos:
rois (Q102p Amby),
ruzə (Q102p Amby)
|
roos [SGV (1914)] || rozen [RND]
III-2-1
|
| 20537 |
roosteren |
roosteren:
rūūstere (Q102p Amby)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20955 |
rot |
rot:
rot (Q102p Amby)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
| 33534 |
rot, van fruit |
rot:
rot (Q102p Amby)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 20896 |
rotten |
rotten:
rotten (Q102p Amby),
verrimpselen:
verrömpschele (Q102p Amby)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
| 33583 |
rotten, van fruit |
rotten:
rotten (Q102p Amby),
verrumpselen:
verrömpschele (Q102p Amby)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 21101 |
roux |
gebruineerd meel:
gebroeneerd mêl (Q102p Amby)
|
Hoe heet het met vet of boter bruin gemaakt meel, dat dient om soep of groenten klaar te maken (Fr. un roux) ? Un roux (composé de farine et de beurre roussi). [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
| 21330 |
royaal |
goedgeefs:
goodgeifs (Q102p Amby),
gul:
gul (Q102p Amby),
royaal (<fr.):
rejaal (Q102p Amby)
|
gul [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
| 24524 |
rozenbottel |
rozenappeltje:
roezen eppelke (Q102p Amby),
roezen ɛppəlkə (Q102p Amby),
rozenknop:
roezeknop (Q102p Amby)
|
rozebottel [ZND 02 (1923)] || rozenbottel [SGV (1914)]
III-4-3
|