e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Amby

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaduw, lommer lommer: də lommər (Amby), lómmər (Amby), scheem: schièm (Amby) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaften schaften: schafte (Amby), ungeren houden: ungere hauwte (Amby) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd ungeren: ungere (Amby), øͅŋərə (Amby) schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: schan (Amby), t⁄is n sjan (Amby) schande [SGV (1914)] || t Is een schande. [ZND 06 (1924)] III-3-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Amby) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
schede schede: schei (Amby), schee: schei (Amby), spleet: (schpleet) (Amby) Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] || scheede [SGV (1914)] III-1-1, III-2-1
scheef, niet recht scheef: schēīf (Amby) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel scheel (bn.): sjeel (Amby) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] III-1-1
scheel zien scheel kijken: scheel kieke (Amby) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: schein (Amby), schèèn (Amby), sjeen (Amby), šeen (Amby) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] || scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1