22853 |
schutters |
schutters:
schùtters (Q102p Amby)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šø̄r (Q102p Amby)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19869 |
schuurmiddel |
zand:
zaand (Q102p Amby)
|
schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33416 |
schuurpoort |
poort:
[poort] (Q102p Amby),
schuurpoort:
šȳrpōrt (Q102p Amby),
šø̄rpōrt (Q102p Amby)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
schuurtje:
scheurke (Q102p Amby)
|
schuurtje [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
19063 |
schuw |
schuw:
sch wordt op zn duits uitgesproken
schoow (Q102p Amby)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20962 |
selderij |
selderie:
silderij (Q102p Amby)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
19778 |
sering |
meibloem:
meiblom (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
-
meiblom (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
meiblomme (Q102p Amby)
|
[DC 17 (1949)] [SGV (1914)]sering [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
20569 |
sigarenpijpje |
sigarenpijpje:
sigarepīēpke (Q102p Amby)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24242 |
sijs |
sijsje:
sijske (Q102p Amby),
sijskə (Q102p Amby)
|
sijs [ZND 06 (1924)], [ZND m]
III-4-1
|