19364 |
sluwe persoon |
filou (fr.):
ps. invuller twijfelt over het antwoord!
fieloer (Q102p Amby)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20601 |
smaken |
smaken:
schmake (Q102p Amby)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|
20490 |
smakken |
smetsen:
schmètsche (Q102p Amby)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
kleineren:
kleinere (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
schampen:
schampe (Q102p Amby),
smalen:
schmèlen (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] || op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)] || smalen [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
33691 |
smalle weg, pad |
weggetje:
węxskǝ (Q102p Amby)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
31284 |
smeden |
smeden:
šmē̜jǝ (Q102p Amby)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
21136 |
smeer |
smeer:
schmeer (Q102p Amby)
|
het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18978 |
smeerpoes |
smeerpoes:
schmeerpoes (Q102p Amby),
vuilak:
vuillak (Q102p Amby)
|
iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)] || smeerpoes [SGV (1914)]
III-1-4
|
19073 |
smeken |
bidden:
bei-je (Q102p Amby),
smeken:
schmeéke (Q102p Amby),
schmèèke (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)] || smeeken [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
20924 |
smeren |
smeren:
schmeren (Q102p Amby)
|
smeren [SGV (1914)]
III-2-3
|