| 21377 |
stuiver |
stuiver:
stuver (Q102p Amby)
|
stuiver [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 18929 |
stuntelen |
haspelen:
haspele (Q102p Amby)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20847 |
suiker |
suiker:
soeker (Q102p Amby),
sökker (Q102p Amby)
|
suiker [SGV (1914)], [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
| 33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sukǝrkrōt (Q102p Amby),
sǫkǝrkrōt (Q102p Amby)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
| 20543 |
suikerklontje |
klontje:
klö.nsche (Q102p Amby)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20358 |
suikeroom |
suikernonk:
soekkərnoonk (Q102p Amby),
sokkernoonk (Q102p Amby),
sôkkernonk (Q102p Amby)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 20260 |
suikertante |
suikertant:
soekkərtaant (Q102p Amby),
sokkertaant (Q102p Amby),
sôkkertant (Q102p Amby)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sukkele (Q102p Amby)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18126 |
syfilis |
druiper:
druiper (Q102p Amby)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 20745 |
taart |
taart:
toert (Q102p Amby)
|
taart [SGV (1914)]
III-2-3
|