19377 |
verdieping |
statie:
etage (Q102p Amby)
|
verdieping [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
24634 |
verdord |
verdroogd:
verdruug (Q102p Amby)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
leed:
leid (Q102p Amby),
leit (Q102p Amby),
lijd (Q102p Amby),
smart:
schmart (Q102p Amby),
verdriet:
verdreet (Q102p Amby)
|
een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)] || leed [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || smart [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)]
III-1-4
|
17936 |
verdwenen |
foetsie:
foetsie (Q102p Amby),
weg:
weg (Q102p Amby)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30596 |
verf |
verf:
vɛrǝf (Q102p Amby)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
17924 |
verfrommelen |
frommelen:
frommele (Q102p Amby),
verfrommelen:
verfrommele (Q102p Amby)
|
Frommelen, verfrommelen: kreukels maken in bijv. een zakdoek (frommelen, fommelen, fronselen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19251 |
vergeetachtig |
slecht van onthouden:
schlech van onthaawe (Q102p Amby)
|
zwak van geheugen, niet goed kunnende onthouden [vergetelijk, vergeetachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19250 |
vergeetachtig persoon |
verstrooide professor:
verstruide professer (Q102p Amby)
|
een vergeetachtig persoon, iemand die telkens dingen vergeet [vergeetmuts, lapschaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19597 |
vergiet |
visrooster:
vəschruuster (Q102p Amby),
zijbaar:
zeibar (Q102p Amby),
zijbaar (Q102p Amby),
zébaor (Q102p Amby)
|
Vergiet. Hoe noemt men de van gaten voorziene schotel (gemaakt van aardewerk, email of blik), die wordt gebruikt om b.v. gewassen groente te laten uitdruipen? [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
18054 |
vergiftigen |
vergiftigen:
vergiftege (Q102p Amby)
|
Vergiftigen: door vergif doden (vergeven, vergiftigen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|