21754 |
vooraanstaande |
notabele:
notabel (Q102p Amby)
|
een persoon van veel betekenis in een plaats [peris] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17747 |
voorhoofd |
ster:
staar (Q102p Amby),
voorkop:
veurkop (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
veurkòp (Q102p Amby)
|
Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)] || ster (voorhoofd) [ZND 07 (1924)] || voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18889 |
voornemen |
plan:
plan (Q102p Amby),
voornemen:
veurneume (Q102p Amby)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19007 |
voornemens zijn |
van plan zijn:
van plan zeen (Q102p Amby)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17852 |
vooroverduikelen |
een tuimelaar maken:
n tomeleir maken (Q102p Amby),
over zijn kop tuimelen:
euver zne kop toemele (Q102p Amby),
tuimelen:
tømelen (Q102p Amby)
|
hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] || tuimelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
32643 |
voorschaar |
schelschaar:
šęl[schaar] (Q102p Amby)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
scholk (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
sjolk (Q102p Amby)
|
Hoe noemt men het katoenen, wollen of zijden kledingstuk, dat de vrouw bij het werk draagt om haar kleren tegen vuil worden te beschermen en dat of de gehele voorzijde van het lichaam, of hoofdzakelijk de rok bedekt ? [DC 15 (1947)] || voorschoot [SGV (1914)], [ZND 08 (1925)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
33353 |
voorstal, voedergang |
voerhuis:
vorøs (Q102p Amby)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
23333 |
voorteken |
voorteken:
veurteiken (Q102p Amby)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|
34015 |
vooruit |
vooruit:
vørut (Q102p Amby)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|