33663 |
wei |
dikke wei:
dekǝ węi̯ (Q102p Amby),
kaas:
kī.s (Q102p Amby),
kaaswei:
kiswęi̯ (Q102p Amby),
wei:
wē (Q102p Amby),
wē̜i̯ (Q102p Amby),
węi̯ (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
zuur water:
zūr wātǝr (Q102p Amby)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
18902 |
weigerachtig |
weigerachtig:
weigerechtig (Q102p Amby)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32623 |
weke mest verspreiden |
brouwen:
brǫu̯ǝ (Q102p Amby)
|
Dikke vloeibare mest (drek, gierbezinksel) met een schop of schep over het land uitgooien. Voor de niet vermelde naam van het object van deze handeling zie men het lemma gierbezinksel. Van de opgenomen termen houden de laatste zowel het vervoer als de verspreiding van deze meststof in. [N 11A, 60b; monogr.]
I-1
|
21791 |
welbespraakt / brutaal |
astrant:
Van Dale: astrant, 1. (volkst.) vrijpostig, brutaal; -2. (gew.) onbeschroomd, zelfverzekerd.
astrāānt (Q102p Amby)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
gelps:
gèllepsch (Q102p Amby)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21528 |
welkom |
welkom:
hei is er altied welkom (Q102p Amby)
|
Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
32744 |
wendakkerhoeken |
koppen:
kø̜p (Q102p Amby)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
augsbrauw (Q102p Amby),
ausbraoi (Q102p Amby),
wenkbrauw:
winkbrauw (Q102p Amby)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
19071 |
wensen |
wensen:
winschen (Q102p Amby)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werek (Q102p Amby)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|