| 33672 |
drinkkuil in de wei |
fontein:
fontein (Q102p Amby),
putje:
pøtšǝ (Q102p Amby),
sprong:
šprøŋk (Q102p Amby)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
| 20564 |
droesem |
dras:
dras (Q102p Amby),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
dras (Q102p Amby)
|
droesem [ZND 23 (1937)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20507 |
dronkaard |
zatlap:
zaatlap (Q102p Amby)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20635 |
dronken |
zat:
zaat (Q102p Amby),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
zaat (Q102p Amby)
|
dronken [ZND 01u (1924)] || zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 25128 |
droog weer |
droog:
drūūch (Q102p Amby)
|
droog [RND]
III-4-4
|
| 19656 |
droogdoek, theedoek |
potdoek:
potdook (Q102p Amby)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 34228 |
droogrek |
tuitenbank:
tø̜i̯tǝbāŋk (Q102p Amby),
tuitenrek:
tø̜i̯tǝrɛk (Q102p Amby)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|
| 20554 |
drop |
krissie:
krissie (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
zie ook znd 1u,45a
krissie (Q102p Amby)
|
drop [ZND 01 (1922)] || drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] || siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20565 |
dropwater |
krissiewater:
krissiewater (Q102p Amby)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|