| 18851 |
eenvoudig |
eenvoudig:
einvoudig (Q102p Amby),
⁄nvoudeg (Q102p Amby),
Ook effen.
nvoudig (Q102p Amby),
effen:
effen (Q102p Amby)
|
eenvoudig [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18960 |
eerlijk |
eerlijk:
ierlek (Q102p Amby)
|
zonder leugen en bedrog [treffelijk, eerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 22330 |
eerlijk in het spel |
eerlijk:
ierlek (Q102p Amby)
|
Eerlijk in het spel [reins, greins, eerlijk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 24972 |
eerstvolgend, ernaast |
naast:
naoste (Q102p Amby)
|
eerstvolgend, direct op een genoemde volgend [naast] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 20520 |
eetbare slak |
karakol:
karrəkol (Q102p Amby)
|
slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 24430 |
egel |
egel:
egel (Q102p Amby),
iegel (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
stekelvarken:
stekelverreke (Q102p Amby)
|
egel [DC 04 (1936)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
| 34536 |
ei zonder schaal |
windei:
windei (Q102p Amby)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
| 20526 |
eierkoek |
eierkoek:
ei.jerkook (Q102p Amby)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 21780 |
eigendom |
eigendom:
eigendom (Q102p Amby)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 24478 |
eik |
eik:
ɛi̯k (Q102p Amby),
eikenboom:
-
eikeboum (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND]
III-4-3
|