e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Amby

Overzicht

Gevonden: 3110
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gieten, hard regenen gutsen: goetschen (Amby, ... ), götsche (Amby), hel regenen: heil regənə (Amby), het regent dat het zeikt: ut regənt tot ut zeik (Amby), ploetsen: ploetschen (Amby, ... ) gutsen [ZND 01 (1922)] || hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)] || overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)] III-4-4
gieter spruit: spruit (Amby), sprøͅi̯t (Amby, ... ) gieter [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] III-2-1
gif vergif: vergif (Amby) Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)] III-1-2
gispen, geselen vitsen: witsche (Amby) slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)] III-1-2
gist gist: ges (Amby), gęs (Amby), gəes (Amby), gɛs (Amby) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)] II-1, III-2-3
glad, glijdend glats: glets (Amby, ... ), glèts (Amby) glad [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-4-4
glazig glazetig: glazetig (Amby) glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glijden kaaien: keije (Amby), keiën (Amby), kejen (Amby), schampen: schaampe (Amby, ... ), schuivelen: sjūvələ (Amby, ... ) glijden [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || Glijden. [ZND 01 (1922)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)] III-1-2, III-3-2
glimworm krekel: ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299  kriekel (Amby), vuurbeestje: vuurbieske (Amby, ... ), vuurworm: vuurworm (Amby), vuurwormpje: vuurwörmke (Amby), vuurwörremke (Amby, ... ) glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)] III-4-2
gluiperd gluiper: gluiper (Amby), gluuper (Amby), luiperd: loeperd (Amby), loepert (Amby) een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)] || gluiperd [ZND 01 (1922)] III-1-4