24979 |
grenzen |
reinen:
reine (Q102p Amby)
|
tegen elkaar liggen, gezegd van stukken land of staten [grenzen, renen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18081 |
griep |
griep:
griep (Q102p Amby)
|
Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
18880 |
grijnzen |
grijnen:
grijnen (Q102p Amby)
|
grijnzen [SGV (1914)]
III-1-4
|
24451 |
grijpen door roofdieren |
snappen:
sch wordt op zn duits uitgesproken
schnappe (Q102p Amby)
|
Hoe noemt u het vastgrijpen van ratten, muizen, etc. door roofdieren (klampen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18888 |
gril |
gekke inval:
gekke-n-īnval (Q102p Amby),
kuren:
ook materiaal znd 29, 16
ky(3)̄rə (Q102p Amby)
|
een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)] || kuren (znw) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33685 |
grind |
grind:
grent (Q102p Amby),
kiezel:
kizǝl (Q102p Amby)
|
Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
24933 |
grindx |
grind:
grint (Q102p Amby)
|
grind [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
18884 |
grinniken |
gremelen:
gremele (Q102p Amby)
|
lachen, niet hardop en met een knorrend bijgeluid, soms spottend [grinniken, grinnieken, gabberen, gramelen, gremelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32968 |
groei |
groei:
grø̄i̯ (Q102p Amby)
|
Opgaven voor de uitdrukking "er zit geen groei in". [L 8, 7a; monogr.]
I-4
|
24732 |
groei, wasdom |
wasdom:
wasdom (Q102p Amby)
|
Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)]
III-4-3
|