32671 |
klein voorploegwiel |
klein rad:
klęi̯n rā.t (L244c America)
|
Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b]
I-1
|
20349 |
kleindochter |
grootvadersmeidje:
grutvadersmadje (L244c America),
maagdje van mijn maagdje:
omschrijven
’t megje van mijn megje (L244c America)
|
kleindochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
kruimeltje:
Syst. Eykman
kryməlkə (L244c America)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20347 |
kleinkinderen |
kindskinderen:
NB: "meervoudige betekenis!
kīēndskīēnderen (L244c America),
kleinkinder:
kleinkiender (L244c America)
|
kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20348 |
kleinzoon |
grootvadersjongetje:
grutvadersjungske (L244c America),
jong van mijn maagdje:
omschrijven
joŏng van mijn megje (L244c America)
|
kleinzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23215 |
klepel |
klepel:
klepel (L244c America)
|
De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33997 |
kletsoor |
klatskoord:
klatskǭrt (L244c America)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
20720 |
kliekje |
braad:
Syst. Eykman
brōͅi̯ (L244c America)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
klokkestool (L244c America)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokkentouw:
klokketouw (L244c America)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|