32921 |
rij, wiers |
baan:
baan (Q038p Amstenrade)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
rijbroek:
riebrook (Q038p Amstenrade)
|
rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18358 |
rijglaars |
rijglaars:
[sic]
rielaars (Q038p Amstenrade)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rīgdom (Q038p Amstenrade)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rîêp (Q038p Amstenrade)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
21032 |
rijzen |
gaan laten:
gǭ lǭtǝ (Q038p Amstenrade)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rumpele, rumpel (Q038p Amstenrade)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
24234 |
ringmus |
veldmus:
veldmösch (Q038p Amstenrade)
|
Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvingər (Q038p Amstenrade)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24647 |
robinia |
acacia:
WBD\\WLD
àkkààzĭĕjáá (Q038p Amstenrade)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|