20896 |
rotten |
verschrompelen:
WBD\\WLD
vərsjrumpələ (Q038p Amstenrade)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33583 |
rotten, van fruit |
verschrumpelen:
WBD\\WLD
vərsjrumpələ (Q038p Amstenrade)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
rouwvoile:
rouwvool (Q038p Amstenrade)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
riaal (Q038p Amstenrade)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
WBD\\WLD
rəzīēn (Q038p Amstenrade)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
rök (Q038p Amstenrade)
|
rug [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
tūəsjə (Q038p Amstenrade)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
run (Q038p Amstenrade)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
24847 |
ruisen van bladeren |
ruisen:
WBD\\WLD
rūūsjə (Q038p Amstenrade)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17885 |
ruk |
rutsch (du.):
rŏĕts (Q038p Amstenrade)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|