19659 |
stofblik |
troffeltje:
troefelke (Q038p Amstenrade)
|
stofblik [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18357 |
stoffen pantoffel |
pantoffel:
pantoefele (Q038p Amstenrade)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
sjtökvösj (Q038p Amstenrade)
|
bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18683 |
stola |
boa:
Van Dale: boa, 2) rolrond halsbond, ook wel van veren gemaakt: een veren boa.
boea (Q038p Amstenrade)
|
stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19559 |
stolp |
kaasstolp:
kèesstulp (Q038p Amstenrade)
|
kaasstolp [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18843 |
stomverbaasd |
paf:
pàf (Q038p Amstenrade),
perplex:
pérplèks (Q038p Amstenrade)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
štǫpǝlǝ (Q038p Amstenrade)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
25173 |
stormx |
storm:
sjtórəm (Q038p Amstenrade)
|
storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34564 |
stortkar |
slagskar:
šlāxskar (Q038p Amstenrade)
|
Algemene benaming voor een kipbare kar. In tegenstelling tot bij de hoogkar lopen de berries niet onder de gehele bak door. De bak is aan het achtereinde van de berries bevestigd met een verbindingsspil, zodat hij gekipt kan worden zonder dat men het paard moet uitspannen. Deze kar wordt gebruikt voor het vervoer van onder meer mest, bieten, aardappelen, rapen, weigroen enz. Over het algemeen is ze kleiner dan de hoogkar. Meestal heeft deze kar twee wielen, maar er komen ook 3- en zelfs 4-wielige stortkarren voor. De bortelkar en de clitchèt zijn vaak 3-wielig, de bortelkar kan ook 4-wielig zijn. De aardkar is meestal ouder dan de slagkar en heeft ook een kleinere bak. Ook de korte kar heeft een kleinere bak dan de slagkar. Voor de verspreiding van het woordtype mestkar, zie ook WLD I.1, pag. 11 bij het lemma mestkar. Bijzondere types van stortkar zijn de binnenslaander en de buitenslaander, hier sub A. resp B. behandeld. Een binnenslaander is een stortkar met een kleine bak. De beide berries zitten tegen de buitenzijde van de draagbodem van de bak, waardoor deze tussen de berries valt. Een buitenslaander is een stortkar met een grotere bak. De beide berries zitten tegen de binnenzijde van de draagbodem van de bodem van de bak. [N 17, 2-4; N G, 51 + 55; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; A 42, 10a-b; L 27, 63; monogr.]
I-13
|
17901 |
stoten |
stoten:
sjtôêtə (Q038p Amstenrade)
|
Stoten: een schokkende of krachtige duw geven (stoken, stuiken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|