17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sukkələ (Q038p Amstenrade)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21826 |
taal |
spraak:
sjpraok (Q038p Amstenrade)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20577 |
tabakspruim |
sjiek:
sjĭĕk (Q038p Amstenrade)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tàbernáákel (Q038p Amstenrade)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (Q038p Amstenrade)
|
een houten tafel [Roukens 12 (1937)]
III-2-1
|
19530 |
tafelmes |
mets:
mèts (Q038p Amstenrade)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24494 |
tak (alg.) |
jarige scheut:
WBD\\WLD
jèùrĭĕgə sjûût (Q038p Amstenrade),
tak:
tek (Q038p Amstenrade)
|
(jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24707 |
takken krijgen |
vertakken:
WBD\\WLD
vərtàkkə (Q038p Amstenrade)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17760 |
tand |
tand:
tand (Q038p Amstenrade)
|
tand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20357 |
tante |
tant:
bepaald aangeduid, dan komt de voornaam erbij, bijv. tant Libet (=tante Elisabeth)
tant (Q038p Amstenrade)
|
tante; Bestaan er verschillende woorden voor een tante van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|