21399 |
verkeren |
vrijen:
vrīējə (Q038p Amstenrade)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrīējə (Q038p Amstenrade)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18001 |
verkillen |
killen:
kèllə (Q038p Amstenrade)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
snop:
də sjnŏĕp höbbə (Q038p Amstenrade)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19038 |
verlegen |
beschaamd:
beschêmd (Q038p Amstenrade),
verlegen:
verlège (Q038p Amstenrade)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
vərléégə zêen (Q038p Amstenrade)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23374 |
verpachte banken |
verpachte plaatsen:
verpēchte plààtse (Q038p Amstenrade)
|
De kerkbanken waarvan de plaatsen aan parochianen verpacht werden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
vərsjààlt (Q038p Amstenrade)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
sieren:
sērə (Q038p Amstenrade)
|
Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18226 |
versleten |
versleten:
vərsjlīētə (Q038p Amstenrade)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|