24526 |
den |
den:
WBD\\WLD
dén (Q038p Amstenrade)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24476 |
dennenappel |
dennenappel:
WBD\\WLD
dĕnnəappəl (Q038p Amstenrade)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
deessəmə (Q038p Amstenrade)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
dūūgəneet (Q038p Amstenrade),
deugeniks:
daugeniks (Q038p Amstenrade),
kwajong:
kaojóng (Q038p Amstenrade)
|
deugniet [DC 11 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
deuk:
deuk (Q038p Amstenrade)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dȳǝr (Q038p Amstenrade)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
18035 |
diarree |
dunne, de -:
dunnə (Q038p Amstenrade)
|
Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32690 |
diep |
diep:
dęi̯p (Q038p Amstenrade)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
20532 |
dik worden |
dik worden:
dĭĕk wérrə (Q038p Amstenrade)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18666 |
dikke overjas |
dikke jas:
dieke jas (Q038p Amstenrade)
|
herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|