21290 |
doen vechten |
aan het houwen maken:
Dèè kèèël maagkde de ganse weld aan et houwe.
a:nət ho.uwə (Q038p Amstenrade)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
vogel:
vogel (Q038p Amstenrade, ...
Q038p Amstenrade)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
18983 |
dom |
dom:
dóm (Q038p Amstenrade, ...
Q038p Amstenrade)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
dōminō (Q038p Amstenrade)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
dommerik:
dómmərik (Q038p Amstenrade)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
soppen:
sòppə (Q038p Amstenrade)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24832 |
donderkruid |
hommelskruid:
hòòmmelskrōēt (Q038p Amstenrade)
|
donderkruid (Inula vulgaris), weinig voorkomende samengesteldbloemige plant die 90 cm hoog kan worden, met langwerpige ronde bladeren en lichtbruin getinte bloemhoofdjes [N 37 (1971)]
III-4-3
|
25122 |
donderslag |
hommelslag:
hŏĕməlsjlààch (Q038p Amstenrade)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
grauwe lucht:
grau loch (Q038p Amstenrade)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
duister:
duuster (Q038p Amstenrade)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|