25232 |
droog blijven |
overblijven:
ūūvərblīēvə (Q038p Amstenrade)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
trûûch (Q038p Amstenrade)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schotelsdoek:
schotelsdook (Q038p Amstenrade)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20554 |
drop |
drop:
dròp (Q038p Amstenrade)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
lakrits:
lààkrits (Q038p Amstenrade)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
naat (Q038p Amstenrade),
nààt wèèər (Q038p Amstenrade),
nat koud:
nààtkout (Q038p Amstenrade),
regenachtig (weer):
rééngənèchtich (Q038p Amstenrade)
|
nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17896 |
drukken |
duwen:
dūūjə (Q038p Amstenrade)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19230 |
drukte maken |
omstand maken:
ómsjtènj máákə (Q038p Amstenrade)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
omstand:
ómsjtènj (Q038p Amstenrade)
|
een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duumeling (Q038p Amstenrade)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|