19571 |
eetlepel |
lepel:
leepel (Q038p Amstenrade)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24430 |
egel |
stekelvarken:
stèkelverke (Q038p Amstenrade)
|
egel [DC 04 (1936)]
III-4-2
|
32788 |
eggen |
egen:
ē̜gǝ (Q038p Amstenrade)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
19742 |
eierdopje |
eierdopje:
ējərdø͂ͅpkə (Q038p Amstenrade)
|
eierdopje [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
20526 |
eierkoek |
radong:
rond
rədón (Q038p Amstenrade)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22738 |
eiertikken |
kippen:
køpə (Q038p Amstenrade)
|
Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24478 |
eik |
eikenboom:
ekəbom (Q038p Amstenrade),
-
eekəboom (Q038p Amstenrade),
eikeboum (Q038p Amstenrade),
eikeleboum (Q038p Amstenrade)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND] || eik (Quercus robur) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ekələ (Q038p Amstenrade),
-
eikele (Q038p Amstenrade, ...
Q038p Amstenrade)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
24142 |
ekster |
ekster:
aekster (Q038p Amstenrade)
|
Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
esteroog:
ééstərooch (Q038p Amstenrade)
|
Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|