18206 |
gat in een kledingstuk |
lok:
Die hèèt ee loak in heur hoas (Q038p Amstenrade),
laok (Q038p Amstenrade)
|
Die vrouw heeft een gat in haar kous. [DC 14A (1946)] || gat in een kledingstuk, bijv. een kous [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25624 |
gaten in de kruim |
loker:
lǭkǝr (Q038p Amstenrade)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69b luidde: "Hoe noemt men de gaten in de kruin van het brood?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' moest zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig beïnvloed. [N 29, 69b; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
25620 |
gebarsten en zwartgeblakerd |
gehobbeld:
gǝhøbǝlt (Q038p Amstenrade)
|
[N 29, 66b; monogr.]
II-1
|
25619 |
gebarsten en zwartgeblakerde korst |
blaar:
blǭr (Q038p Amstenrade)
|
Door een te hoge oventemperatuur ontstaat er een verkoolde korst. Een aantal benamingen duidt op het hele brood. [N 29, 66b; N 29, 66a]
II-1
|
17623 |
gebit |
tanden:
goede tenf (Q038p Amstenrade)
|
Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)]
III-1-1
|
20182 |
geboren worden |
geboren werden:
gəbaorə wèrrə (Q038p Amstenrade)
|
Geboren worden (jong zijn). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18335 |
gebreide kous |
strikhoos:
sjtrikhaos (Q038p Amstenrade)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21320 |
gebrekkig spreken |
stamelen:
sjtààmələ (Q038p Amstenrade)
|
gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gəbrūək (Q038p Amstenrade)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19256 |
gedupeerd |
geleverd:
gəlîêvərt (Q038p Amstenrade)
|
veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|