25627 |
leng |
leng:
lɛŋ (L250p Arcen)
|
Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.]
II-1
|
17558 |
lenig |
zwak:
zwaak (L250p Arcen)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
de Linte (L250p Arcen),
linte (L250p Arcen)
|
lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
leapel (L250p Arcen)
|
lepel [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
21375 |
leren, studeren |
studeren:
stedeere (L250p Arcen)
|
studeeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
proost:
prōͅs (L250p Arcen),
is ook gewone gemakkelijke stoel
pròòs (L250p Arcen),
zorg:
zörgen (L250p Arcen)
|
Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leuningstoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
kramer:
kriemer (L250p Arcen)
|
leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
krameren:
kriemere (L250p Arcen)
|
leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
17540 |
lichaam |
lijf:
līēf (L250p Arcen),
līf (L250p Arcen)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)] || lichaam [SGV (1914)]
III-1-1
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
lieəwater (L250p Arcen)
|
leewater [SGV (1914)]
III-1-2
|