e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L250p plaats=Arcen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mond mond: moond (Arcen), mōnt (Arcen), mōōənd (Arcen), mŏŏnd (Arcen, ... ), munt (Arcen) mond [RND], [SGV (1914)] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || monden [SGV (1914)] III-1-1
mond (spotnamen) muil: mŏĕl (Arcen) Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] III-1-1
monnik monnik: mönnik (Arcen) monnik [SGV (1914)] III-3-3
morgengebed morgensgebed: mergesgebed (Arcen) morgengebed [SGV (1914)] III-3-3
mossel mossel: mossel (Arcen, ... ) mossel [SGV (1914)] III-2-3
mosterd mosterd: mōsterd (Arcen) mosterd [SGV (1914)] III-2-3
mot keldermot: keldermot (Arcen), klier: kleer, klier (Arcen), mot: mot (Arcen) mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)] III-4-2
motor moter: motər (Arcen) motor [RND] III-3-1
mout malt: malt (Arcen), mout: mout (Arcen) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouter mouter: mouter (Arcen) De persoon die het brouwgraan tot mout verwerkt. In de grotere bedrijven ook de persoon die toezicht houdt over het moutpersoneel (Claessen, p. 3. 2). In L 210 en L 294 kent men geen aparte mouter, daar wordt het mouten door de brouwer zelf gedaan. [N 35, 24; monogr.] II-2