25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L250p Arcen)
|
ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
rochele (L250p Arcen)
|
rochelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
miemer:
mīēmer (L250p Arcen)
|
aalbes [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krut (L250p Arcen)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20886 |
rode bieten |
kroten:
kroeten (L250p Arcen)
|
rode bieten; Wanneer ze als groente voor het eten bestemd zijn en er wordt thuis gevraagd: "Wat eten we vandaag?"wat wordt er dan geantwoord? "We eten vandaag ............. [DC 49 (1974)]
III-2-3
|
24405 |
rode bosmier |
boszeikdemp:
bosseikdimpen (L250p Arcen),
rode zeiker:
rooie seikers (L250p Arcen)
|
mier, grote donkere [DC 43 (1968)] || mier, kleine rode — [DC 43 (1968)]
III-4-2
|
21733 |
roede |
pezerik:
pēzǝrek (L250p Arcen)
|
Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12
|
26218 |
roedegaten |
askopgaten:
askopgaten (L250p Arcen)
|
De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75]
II-3
|
26162 |
roedewiggen |
spieën/spijen:
spieën/spijen (L250p Arcen)
|
De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76]
II-3
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
woele, woele:
wulǝ, wulǝ (L250p Arcen)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|