e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L250p plaats=Arcen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verwarmen, stoken stoken: o van os  stôken (Arcen) stoken [DC 35 (1963)] III-2-1
vespers vesper (lat.): də vɛspər (Arcen) de vespers [RND] III-3-3
vest vestje: vèsje (Arcen) vest (kleedingstuk) [SGV (1914)] III-1-3
veulen veulen: vø̄lǝ (Arcen) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9
vieren vieren: gəve.rt (Arcen) gevierd [RND] III-3-2
viertakrijn viertak: viertak (Arcen) Rijn met vier rijntakken. [N O, 15d; A 42A, 21; Vds 132; Coe 101; N O, 15b; N O, 15c] II-3
vijl vijl: vil (Arcen) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12
vijlen vijlen: vīlǝ (Arcen) Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] II-12
vijver vijver: vīvǝr (Arcen), wijert: węjǝrt (Arcen) Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8
vilder vilder: veldǝr (Arcen) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10