17895 |
duwen |
duwen:
douwe (L250p Arcen),
dòuwə (L250p Arcen)
|
duwen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
dwarsdrijven:
boven de ´staat een lengte-teken
trōĕrsdrieve (L250p Arcen)
|
dwarsdrijven [SGV (1914)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarsdrijver:
boven de ´staat een lengte-teken
trōĕrsdriever (L250p Arcen)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
dweil:
dweͅi̯l (L250p Arcen)
|
grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19657 |
dweilen |
dweilen:
dweͅi̯lə (L250p Arcen)
|
stenen of houten vloeren, stoepen, etc. met behulp van water en een grove doek schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33297 |
echte koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
kukuksblom (L250p Arcen)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
20394 |
echtgenoot |
man:
man (L250p Arcen)
|
[haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)]
III-2-2
|
21313 |
eed |
eed:
īēət (L250p Arcen)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekkatsje:
eiketske (L250p Arcen),
ēīketske (L250p Arcen)
|
eekhoorn [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L250p Arcen)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)]
III-1-2
|