26302 |
kleine spil |
spil:
spil (L250p Arcen)
|
De metalen, tapse pen die aan de ene zijde de loper draagt en aan de andere zijde in een ijzeren of stalen pot rust die op zijn beurt op een balk is gemonteerd die omhoog en omlaag kan worden bewogen. Zie ook afb. 62. Wanneer de molen is voorzien van een zgn. vast werk, kan de kleine spil draaien in de taatspot. Bij een balanceerwerk balanceert de loper met behulp van een speciaal soort rijn op de kop van de stilstaande kleine spil. De kleine spil wordt vooral in windmolens aangetrofen. Zie ook de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16a; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
kleingeld (L250p Arcen)
|
kleingeld [SGV (1914)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kleinkind:
kleinkiend (L250p Arcen)
|
kleinkind [SGV (1914)]
III-2-2
|
23215 |
klepel |
klepel:
klêpel (L250p Arcen)
|
klepel [SGV (1914)]
III-3-3
|
21371 |
kletsen [snateren] |
snateren:
snatere (L250p Arcen)
|
snateren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21408 |
kletsen [zwetsen] |
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwetse (L250p Arcen)
|
zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21337 |
kletswijf |
toet:
tōēt (L250p Arcen)
|
klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (L250p Arcen)
|
kleur [DC 42B (1967)]
III-4-4
|
21469 |
klikspaan |
klapspaan:
klapspaon (L250p Arcen)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
18230 |
klomp |
klomp:
klommp (L250p Arcen),
kloompe (L250p Arcen)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|