25119 |
onweersbui |
donderbui:
donderbuuj (L250p Arcen),
schoer:
schoor (L250p Arcen)
|
donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
20557 |
ooft |
ooft:
oft (L250p Arcen)
|
ooft [Willems (1885)]
III-2-3
|
17592 |
oog |
doppen (mv.):
Alleen mv.
döp (L250p Arcen),
oog:
oeəg (L250p Arcen),
ooəg (L250p Arcen),
ōēəg (L250p Arcen),
uəgə (L250p Arcen)
|
ogen [RND] || oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17595 |
ooglid |
oogdeksel:
oegdeksel (L250p Arcen)
|
Ooglid - Als men de ogen sluit, gaat er iets dat men een klepje zou kunnen noemen, over het oog heen. Hoe noemt men dit klepje? [DC 39 (1965)]
III-1-1
|
17754 |
ooglid: bovenste ooglid |
bovenste lid:
beuvenste lid (L250p Arcen)
|
Ooglid - Als men de ogen sluit, gaat er iets dat men een klepje zou kunnen noemen, over het oog heen. Hoe noemt men dit klepje? [DC 39 (1965)]
III-1-1
|
17798 |
ooglid: onderste ooglid |
onderste lid:
ônderste lid (L250p Arcen)
|
Ooglid - Hoe noemt men het andere klepje, aan de onderzijde van het oog? [DC 39 (1965)]
III-1-1
|
33023 |
oogst -opbrengst |
bouw:
[bouw] (L250p Arcen)
|
Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12]
I-4
|
33022 |
oogst -werkzaamheden |
bouw:
bǭu̯ (L250p Arcen),
oogst:
uǝxst (L250p Arcen),
oogstbouw:
ōǝxs˱bǭu̯ (L250p Arcen)
|
Het geheel van de werkzaamheden; het zelfstandig naamwoord. Zie ook Fsa, I, kaart 9. In vergelijking met N 15, 7 ("alle oogstwerkzaamheden te zamen") levert N 15, 8 ("graanoogst") in het geheel geen nieuw materiaal op; overal worden samenstellingen met graan (zie het lemma ''graan, koren'' 1.2.1) en van de opgave van N 15, 7 opgegeven. In het materiaal S 27 staan beide woorden oogst, eerst in de betekenis "het geheel van de werkzaamheden" en daarna in die van "opbrengst", onder elkaar en dat heeft waarschijnlijk suggestief gewerkt, vandaar de talrijke gelijkluidende antwoorden in het lemma ''oogst -opbrengst'' (4.1.3). Voor de behandeling van de varianten van het type oogst, vergelijk de toelichting bij het lemma ''oogsten'' (4.1.1). [N 15, 7 en 8; S 27; Wi 52; NE 3.V, 6g; monogr.; add. uit L 40, 8]
I-4
|
33021 |
oogsten |
oogsten:
u̯ēxstǝ (L250p Arcen)
|
De algemene benaming voor het geheel van werkzaamheden in de oogsttijd; het werkwoord. In Belgisch Limburg is de oorsponkelijke betekenis van oogsten "naoogsten, aren lezen", zie het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). Bij het woordtype oogsten zijn de varianten eerst naar de klankkleur van de klinker, en daarbinnen op de medeklinkercluster (wegval) geordend. [L 40, 8; Wi 43; monogr.; add. uit N 15, 7]
I-4
|
24220 |
ooievaar |
ooievaar:
oeievaar (L250p Arcen),
ooievaar (L250p Arcen)
|
ooievaar [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-1
|