e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Arcen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snauwen, grauwen grijzen: grijzen (Arcen), snauwen: snouwen (Arcen) grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)] III-1-4
sneeuwen sneeuwen: schnieəje (Arcen), snieeje (Arcen) sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4
sneeuwklokje sneeuwklokje: -  snieiklökskes (Arcen) sneeuwklokje [DC 56 (1981)] III-4-3
sneeuwx sneeuw: schnieəj (Arcen), sniej (Arcen), snîej (Arcen) sneeuw [DC 03 (1934)], [RND], [SGV (1914)] III-4-4
sneuvelen sneuvelen: sneuvele (Arcen, ... ) sneven (sneuvelen) [SGV (1914)] III-3-1
snijtand snijtand: sneejtant (Arcen), snijtà:nt (Arcen) snijtand [DC 01 (1931)] III-1-1
snoepen slokken: sloeke (Arcen) snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoer zwepeslag: zwēpǝslāx (Arcen) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor snor: snor (Arcen, ... ), snòr (Arcen) snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)] III-1-1
snotneus snotterbel: snòòtterbel (Arcen, ... ) snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-4