18843 |
stomverbaasd |
verstomd:
verstomd (L250p Arcen)
|
verstomd [SGV (1914)]
III-1-4
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
stombooət (L250p Arcen)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
34577 |
stootring |
as:
as (L250p Arcen)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
19397 |
stop |
stop:
stop (L250p Arcen)
|
Voorwerp dat een wastafel afsluit om te voorkomen dat het water wegloopt (stop, stopsel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19376 |
stop, zekering |
zekering:
zeekəring (L250p Arcen)
|
Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33103 |
stoppels |
stoppels:
stǫpǝls (L250p Arcen)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
26004 |
stormeinde |
voorkant:
voorkant (L250p Arcen)
|
De zijde van de molenkast waar de roeden zitten en die meestal naar de wind gekeerd staat. Zie ook afb. 18. [N O, 44a; A 42A, 96; Sche 20; N O, 45a; A 42A, 94]
II-3
|
25716 |
storten |
storten:
storten (L250p Arcen)
|
Moutmeel in de beslagkuip, beslagketel of voormenger brengen. De invuller uit P 180 merkt daarbij op dat men de zakken vroeger langzaam in de kuip goot. Later is men pijpen (L 318, Q 32) en trechters (Q 20) gaan gebruiken om het moutmeel in de kuip te storten. [N 35, 36; monogr.]
II-2
|
17901 |
stoten |
stoten:
stooəte (L250p Arcen)
|
stoten, stuiken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20534 |
stoven |
stoven:
stoave (L250p Arcen)
|
stoven (ww.) [SGV (1914)]
III-2-3
|