33788 |
uier |
uier:
yi̯ǝr (L250p Arcen),
ēr (L250p Arcen),
ɛr (L250p Arcen)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
25567 |
uitdrogen |
korsten:
kōrstǝ (L250p Arcen)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.]
II-1
|
21386 |
uithoren |
uitvissen:
oetvinde (L250p Arcen)
|
uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
schelde (L250p Arcen, ...
L250p Arcen)
|
schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
25770 |
uitslaan |
oppompen:
oppompen (L250p Arcen),
pompen:
pompen (L250p Arcen)
|
De wort uit de wortketel naar de koelplaats overbrengen. Dat kan geschieden met behulp van een emmer aan een steel, een jachtbuis of een pomp. [N 35, 43; monogr.]
II-2
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koeienflater:
kuu̯ǝflātǝr (L250p Arcen)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
ziften:
zeftǝ (L250p Arcen)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
21387 |
unster |
ponder:
punder (L250p Arcen)
|
unster (balans) [SGV (1914)]
III-3-1
|